calicivirus

Het feliene calicivirus (FCV) is, samen met het feliene herpesvirus, de belangrijkste veroorzaker van niesziekte bij de kat. Ook chlamydia kan een rol spelen bij het tot stand komen van niesziekte. In zelfzame gevallen kan niesziekte worden veroorzaakt door andere pathogenen.

Naast de “traditionele” vormen van calicivirus die voornamelijk de hogere luchtwegen aantasten, heeft men nu ook systemische vormen van calicivirus waargenomen.

Het vaccin tegen niesziekte behoort tot de basisvaccinaties bij de kat en moet in principe dus aan elke kat worden toegediend.

 

Oorzaak en voorkomen

Het feliene calicivirus behoort tot de familie van de caliciviridae en is dus verwant aan andere belangrijke pathogenen, zoals het rabbit haemorrhagic disease virus (RHDV).

Dit calicivirus komt wereldwijd voor en infecteert niet enkel katten, maar ook alle wilde katachtigen. Deze dieren kunnen dan ook een bron van infectie zijn voor gedomesticeerde katten. Het voorkomen van calicivirus is het grootst op plaatsen waar veel katten worden samengehouden.

Bij klinische gevallen wordt het calicivirus vaak samen met chlamydia, feliene herpesvirus of Bordetella bronchiseptica aangetroffen.

Ziekteverloop

Calicivirus is zeer besmettelijk. Katten kunnen de besmetting oplopen via direct contact, door orale opname van oronasale secreties van aangetaste katten. Daarnaast kan het virus ook indirect worden overgedragen via de lucht, door druppeltjes bij het niezen. Doordat calicivirus langdurig in de omgeving kan overleven, kan het virus ook worden opgenomen door contact met voorwerpen die zijn besmet met viruspartikels.

In de eerste plaats vindt kolonisatie en vermenigvuldiging van het virus plaats in de voorste luchtwegen. Na enkele dagen virusreplicatie wordt het calicivirus via het bloed verspreid naar verschillende weefsels in het lichaam, waar necrose van de epitheelcellen en ulceratie plaatsvindt. Normaalgezien is deze viremische fase voorbijgaand, maar in sommige gevallen ontwikkelt zich een ernstige systemische variant van calicivirus. In deze gevallen sterft een grote proportie van de katten uiteindelijk ten gevolge van vasculitis en orgaanschade.

De uitscheiding van het virus gebeurt voornamelijk via oronasale en conjunctivale uitvloei. Dit vindt gewoonlijk plaats tot ongeveer een maand na de infectie. Soms kan het virus ook persisteren ter hoogte van de keel. Deze katten worden dan dragers van calicivirus en zijn chronische uitscheiders.

Een infectie met calicivirus duurt gemiddeld tussen de 7 en de 10 dagen.

Symptomen

De ernst van de calicivirus-infectie hangt in sterke mate af de virulentie van de virusstam en van de leeftijd van de kat (maternale immuniteit, immunitaire maturiteit). De ergste symptomen worden gezien bij kittens zonder maternale immuniteit – deze dieren kunnen zelfs pneumonie krijgen.

De volgende symptomen kunnen worden gezien:

  • Acute symptomen ter hoogte van voorste luchtwegen: hoesten, niezen, oog- en neusvloei
  • Orale ulcers (speekselen) en ulcers op de voeten (manken)
  • Koorts
  • Chronische stomatitis

Systemische calicivirose:

  • Alle symptomen van “normale” calicivirose
  • Huidoedeem
  • Icterus
  • Groot aandeel sterft

Erge conjunctivitis en oogontsteking ten gevolge van calicivirus.

Mucopurulente ooguitvloei ten gevolge van calicivirus.

Mondulcers ten gevolge van calicivirus.

Tongulcer ten gevolge van calicivirus.

Diagnose

De diagnose van calicivirus kan met behulp van virusisolatie (op conjunctivale swab) of PCR (op conjunctivale / orale swab, bloed of longweefsel). Indien kat niet werd gevaccineerd is ook serologie zinvol voor de diagnose.

Bij een positief resultaat moet u in acht nemen dat dit ook het gevolg kan zijn van een drager (waarbij de klinische problemen dan niet het gevolg zijn van calicivirus).

Wanneer de kat werd gevaccineerd moet een positief resultaat extra voorzichtig worden geïnterpreteerd. De kans bestaat immers dat deze het virus gaat uitscheiden tot een tijd na de vaccinatie met een levend verzwakte stam.

De diagnose van een systemische calicivirusinfectie gebeurt op basis van de klinische tekenen, het erg besmettelijk karakter van de ziekte en de hoge sterftegraad. De diagnose kan bevestigd worden door dezelfde calicivirusstam te isoleren uit verschillende aangetaste katten.

Behandeling en controle

Behandeling

De behandeling van FCV bestaat uit een ondersteunende therapie en een goede verzorging. Soms is een intraveneuze rehydratie nodig om de dehydratatie te boven te komen en de imbalansen recht te zetten (zuur-base, elektrolieten).

De kat moet worden gevoederd via neussonde indien nodig. Wanneer het dier nog in staat is zelf te eten, kan een zachte, smakelijke voeding worden voorgeschoteld.

Daarnaast kunnen NSAIDs, antibiotica en mucolytica (of verneveling met een isotone oplossing) helpen in het ondersteunen van de kat.

Tot slot is het aangewezen om de omgeving schoon te maken en te desinfecteren met een agens waaraan het virus gevoelig is, zoals natriumhypochloriet of chloorhoudende producten.

Preventie

Het vaccin tegen niesziekte beschermt zowel tegen calicivirus als tegen herpesvirus. Dit behoort tot de core vaccines en moet in principe dus worden toegediend aan alle katten.

De eerste vaccins moeten worden toegediend bij het zakken van de maternale immuniteit, namelijk op 9 en 12 weken leeftijd. Het eerste herhalingsvaccin volgt dan op 1 jaar leeftijd. Daarna wordt om de 3 jaar nog een boostervaccin toegediend.

Indien een kat met onbekende vaccinatiestatus wordt gevaccineerd, moeten 2 dosissen worden toegediend met 3 weken interval.